7 januari 2008

NAAR EEN MODERN BELGIË(2): TAALHOFFELIJKHEID

Onze taalproblemen zijn in wezen godsdiensttwisten. De reden daarvoor is dubbel: Vlaams taalfundamentalisme is een vorm van seculier godsdienstig integrisme, en katholiek fundamentalisme is onlosmakelijk verbonden met de Vlaamse beweging.

Vlaamse taalfundamentalisten baseren zich steeds weer op het territorialiteitsbeginsel. Dat beginsel streeft naar het samenvallen van cultuur, bestuur en grondgebied en werd aangewend door Karel V bij de Vrede van Augsburg in 1555 om de godsdienstoorlogen te beëindigen die de droom van één groot christelijk Europa hypothekeerden. Achteraf bleek dit beleid van Karel V de religieuze polarisering op de spits te drijven en niet te milderen, en "zijn" Heilige Roomse Rijk spatte uit elkaar als een lappendeken. Het territorialiteitsbeginsel is dan ook een ongepast middel tot pacificatie.

De uiteindelijke oplossing voor de religieuze conflicten kwam na de Franse Revolutie, met de scheiding tussen Kerk en Staat, met het inschrijven van burgerlijke vrijheden in de grondwet. Anders gezegd: godsdienstvrijheid is de moderne oplossing voor godsdienstoorlog, het territorialiteitsbeginsel is een overblijfsel uit een ver verleden, een archaïsch en onwerkzaam beleidsinstrument.

Taalproblemen stellen zich niet alleen in België, en dat is een reden te meer er een grondige oplossing voor te zoeken. Die oplossing ligt in taalvrijheid, dwz in het (ten dele) loslaten van de koppeling van "grondgebied" met taal. We hebben een scheiding tussen Taal en Staat nodig, naar het voorbeeld van Scheiding tussen Kerk en Staat, dus taalvrijheid naar het model van godsdienstvrijheid.

We zouden kunnen werken met "erkende streektalen" zoals er ook "erkende godsdiensten" bestaan. Die erkenning kan gelden voor heel België, al zou het mogelijk zijn een hiërarchie van de talen volgens gewest en “stad of gemeente” af te spreken.

Het territorialiteitsbeginsel behoeft dus niet volledig geschrapt, maar sterk geminimaliseerd te worden. Stel dat dat in "Vlaanderen" de moedertaal van de meerderheid van de burgers Nederlands is, dan volgt daaruit dat de overheid in het Nederlands aanspreekbaar hoort te zijn, en dat Nederlands de aangewezen "eerste taal" is in onderwijs. Wat er niet uit volgt is een "uitsluitend Nederlandstalige" regio Vlaanderen. Taalvrijheid houdt in dat ieder burger probleemloos en zonder het ondergaan van intimidaties of sociale druk andere talen, en zeker de andere erkende landstalen kan gebruiken.

Taalvrijheid betekent dus in dat de overheid zich op taalgebied aanpast aan de burger en niet omgekeerd. Voor taalvrijheid geldt bovendien wat voor elke vrijheid geldt, nl. dat ze geen dekmantel mag zijn voor misbruik. Taalhoffelijkheid gaat dus steeds samen met taalvrijheid, dwz taalvrijheid impliceert taalhoffelijkheid, maar omgekeerd volgt uit taalhoffelijkheid dat men anderen taalvrijheid gunt. Taalvrijheid en taalhoffelijkheid zijn samen moderne beleidsinstrumenten, eigen aan principes van de liberale rechtstaat en van de mensenrechten.

Het gaat om het bewustzijn dat taal niet meer is dan een communicatiemiddel, een instrument dat slechts in zeer beperkte mate betrokken is bij de vorming van de menselijke identiteit. Taal omvat ook veel meer dan de louter gesproken taal, lichaamshoudingen zijn vrijwel universeel verstaanbaar voor wie over voldoende inlevingsvermogen beschikt. Communicatie is het voornaamste doel van (gesproken) taal, en daarom is in een meertalig land meertaligheid een uiting van respect voor de medeburgers, een expressie van burgerzin. Men kan dus van de burgers verwachten dat ze zich daarop toeleggen.

Adequate minderhedenrechten zoals ze door Europa worden voorgesteld, dienen dan ook ingeschreven in de wetgeving naast de erkenning verschillende landstalen, als extra hulpmiddel om onze taalproblemen op een moderne manier van een passende wetgeving te voorzien.

Taalvrijheid kan niet los gezien worden van de anti-discriminatiewetgeving. Waar taaldiscriminatie bestaat, moet een passend gerechtelijk antwoord mogelijk zijn. Anderzijds staat het territorialiteitsbeginsel haaks op het gelijkheidsbeginsel, omdat het de mogelijkheid biedt een "eigen", dwz ongelijk beleid te voeren.

De huidige achterhaalde, autoritaire en dogmatische taalwetgeving behoeft helemaal niet nageleefd te worden en is dringend aan herziening toe. De huidige taalwetgeving is immers achterhaald en reactionair, bron van sociaal conflict.

Waar we best werk van maken is een van een redelijke invulling van taalvrijheid geldend in heel België, onlosmakelijk verbonden met taalhoffelijkheid. Zo maken we samenleven mogelijk, en vermijden we polarisering. Zo zetten we een stap meer in de richting van eenheidsfederalisme, in de richting van een modern België.

Terug naar "Naar een Modern België(1): Eenheidsfederalisme"

Geen opmerkingen: